Ik stond pas in een drol. Echt zo'n vette hondendrol. Ik stond er middenin en de smurrie puilde aan beide kanten onder m'n profielzolen uit. Ik probeerde het dikste eerst in een grasperkje af te vegen, maar het meeste moest ik thuis met warm water zien weg te krijgen. Toen ik daar zo mee bezig was, bedacht ik mij, dat het eigenlijk al een hele tijd geleden was dat een dergelijke glijpartij mij overkwam. Ik kon mij de laatste niet eens meer herinneren. Kijk ik beter uit? Of is de stad schoner geworden? Volgens mij het laatste. Ik herinner me bijvoorbeeld dat de baasjes vroeger werden aangespoord om de hond in de goot te laten poepen. Tegenwoordig geldt er in alle gemeenten een opruimplicht en ik heb de indruk dat men zich daar best goed aan houdt.
Toen m'n schoenen weer fris waren, heb ik het opgezocht op internet. En ja hoor, het CBS heeft cijfers. In 2008 meldde 33 procent van de respondenten in een onderzoek nog dat overlast door hondenpoep vaak voorkomt. In de jaren daarna is dat gestaag afgenomen tot 29 procent in 2011. Ieder jaar een procentpunt eraf. Het gekke is, dat die afname niet resulteert in de plaats die hondenpoep inneemt in de ergernissen top-10. Het wordt nog altijd als één van de belangrijkste aantastingen van de leefbaarheid genoemd. Het wordt zelfs vaker genoemd dan bedreiging op straat, drugsoverlast, vernieling van auto's, parkeeroverlast, inbraak, fietsendiefstal en jeugdcriminaliteit bij elkaar. Met andere woorden: je stuurt je puberdochter 's avonds met een gerust hart over straat en door donkere tunneltjes, als je maar zeker weet dat er geen hondenpoep ligt. Zo liggen de verhoudingen ongeveer.
Er wordt dan ook fors tegen onze 2,1 miljoen Nederlandse viervoeters opgetreden. Op steeds meer plekken worden honden niet, of slechts aangelijnd toegelaten. Je krijgt een stevige boete, soms wel 200 euro, als je hondenpoep achterlaat. Er worden af en toe zelfs plannen gelanceerd om een honden-DNA-database aan te leggen, zodat bij iedere losliggende drol met zekerheid kan worden vastgesteld welk baasje de opruimplicht heeft verzaakt. Wat leven we toch in een rijk land: dat we ons daar zo druk over kunnen maken.
Nu hebben we het over stadslandbouw. Een prachtig concept met alleen maar voordelen. Ik zeg: doen! Maar kunnen we er in Nederland tegen als er soms een tractor met vieze banden door de straat rijdt? Accepteren we het als de fruitbomen van de buren wespen aantrekken? Wat doen we tegen de stank als de stadsboerderij weer eens aan het mesten is? En dan al die producten die eraf komen: zand op je sla en een worm in je appel... Je moet er toch niet aan denken? Wat vindt de Voedsel- en Warenautoriteit hier eigenlijk allemaal van? Ik ben bang dat Nederlanders die zich zó druk maken om verdwaalde een drol op de stoep, zich nog veel drukker zullen maken om een stadsboerderij.
We zijn in Nederland gewend aan de maakbaarheid van stad en land. En dat betekent: scheiding van functies. Fabrieken op fabrieksterreinen. Woningen in woonwijken. Kantoren op kantorenparken. Natuur in natuurgebieden. Recreëren op recreatieterreinen. Sporten in sportparken. Varkens in megastallen. En honden op hondenuitlaatplaatsen. We hebben hoge hekken en technocratische instituties die de functiescheiding streng bewaken. En we laven ons aan de illusie dat we daarmee ons land mooier, veiliger, schoner en efficiënter maken.
Maar er is een kentering. De overheid roept steeds vaker dat zij het niet allemaal alleen kan en bedoelt daarmee dat stad en land niet zo maakbaar zijn als we altijd dachten. Dat maakbaarheid een illusie is. Het impliceert dat mensen weer moeten gaan samenleven, met alle voor- en nadelen die daaraan verbonden zijn. In het Nieuwe Nederland moet je zelf nadenken, verantwoordelijk handelen en het accepteren als je omgeving wel eens minder aangeharkt is als je zelf het liefst zou willen. In het Nieuwe Nederland ruimen baasjes de hondendrollen op en zitten anderen niet gelijk in de hoogste boom als dat een keertje niet gebeurt. In het Nieuwe Nederland ga je niet onmiddellijk naar de Rijdende Rechter als de buren een keer een feestje hebben. Alleen in dát Nieuwe Nederland is ruimte voor stadslandbouw.
Tot slot nog iets anders. Ik was vanmiddag in Rotterdam. Om precies te zijn in Katendrecht: een Vogelaarwijk die er weer helemaal bovenop is gekomen. Eén van de projecten die aan het succes hebben bijgedragen, is het project van de klushuizen: een Rotterdamse uitvinding. Klushuizen zijn woningen die zo slecht zijn dat de betrokken instituties er geen chocolade meer van kunnen bakken. Voor een prikkie worden ze per twee of drie verkocht aan particulieren die er wél wat in zien, gekoppeld aan een opknapverplichting. Zo ook in Katendrecht. De mensen zijn met inspiratie en enthousiasme aan de slag gegaan en hebben er paleisjes van gemaakt. De wijk vaart er wel bij, want er is geïnvesteerd, vervallen panden staan er weer knap bij en er zijn nieuwe doelgroepen naar de wijk gekomen. En wie zijn dat? Juist: mensen die wat te besteden hebben, maar geen zin hebben in een aangeharkte Vinex-tuin. Mensen die de stad willen opnemen in hun dagelijkse leefpatroon. De stad met al haar rommel en risico's. Geen klagers, maar aanpakkers. Het zijn mensen die niet schrikken als ze op straat een zwerver of een junk tegenkomen. Het zijn mensen die met gevoel van nostalgie weer vol in een hondendrol gaan staan.
Uitgesproken tijdens de ledenvergadering van GroenLinks Provincie Utrecht op 13 april 2012