Ik wil het nog een keer over taal hebben. Namelijk over liegen en draaien. In de politiek is dat toegestaan. Sterker nog: het is eerder regel dan uitzondering. Het wordt zelfs toegejuicht. Dat wist iedereen natuurlijk al, maar het debat over onze Angolese vriend Mauro Manuel heeft dat nog eens op een onsmakelijke manier duidelijk gemaakt.
Ik zag Kees van der Staaij met een gereformeerde stijfheid, waar de honden geen brood van lusten, bij Pauw en Witteman spreken over 'barmhartigheid'. Een mooi Bijbels woord, maar deze mannenbroeder bleek ermee te bedoelen dat Mauro juist géén verblijfsvergunning behoort te krijgen. Zijn uitleg ging voor mij te snel, maar in ieder geval was het volgens zijn 'overtuiging' (nog zo'n Bijbels woord) niet goed als de Kamer op de stoel van de rechter en de minister gaat zitten. Ik moest even braken. Mark Rutte zei dat Gerd Leers het debat van A tot Z goed heeft gedaan, terwijl iedereen toch heeft kunnen zien dat hij bij stap A een cruciale fout maakte door zijn schip direct op ramkoers te leggen. Gerd Leers zei op zijn beurt dat hij niet anders kon; dat de wet hem geen enkele ruimte bood. Ook de resterende maaginhoud kwam naar boven; ik bespaar jullie de details. De vorming van een precedent jaagt iedereen in de gordijnen, terwijl een precedent nu juist zo mooi als lakmoes kan dienen om de ongewenste rafelranden van beleid in het licht te zetten, zodat je het beleid daarop kunt aanpassen. Maar ja, daarvoor is Gerd Leers net iets te hardleers.
Vroeger, op school, bij staatsinrichting werd mij verteld dat ons land wordt geregeerd door ministers die wetten maken, daarbij gecontroleerd door de politiek. Om overtreding van wetten te vervolgen, hebben we het openbaar ministerie. En om onafhankelijk vast te stellen of er inderdaad van een overtreding sprake is, gaan we naar de rechter die in casu een straf oplegt. De spruitjeslucht walmt je tegemoet.
Later, toen ik Nederlands studeerde, hoorde ik dat je met taal beweringen en verklaringen kunt doen. Ik heb daar in mijn vorige column ook iets over gezegd, maar het blijft me bezighouden. Ik moet er iets dieper op ingaan om het uit m'n hoofd te schudden. Beweerders en verklaarders zijn begrippen uit de taalhandelingstheorie. Het zijn mooie begrippen waarmee je taalverkeer kunt ontrafelen. Bij een beweerder moet de spreker desgevraagd de waarheid van zijn bewering aantonen. De spreker maakt een wilskeuze die hij vanuit zijn eigen perspectief presenteert. Bij een verklaarder is iets heel anders aan de hand. Hier moet de spreker desgevraagd zijn bevoegdheid aantonen. Er is geen vrije keuze, maar de spreker beroept zich op externe gezaghebbende bronnen.
Het doen van verklaarders ligt bij uitstek op het terrein van de rechter. Hij beroept zich op de wet en verklaart op grond daarvan of een verdachte wel of niet schuldig is. Er is voor de rechter in principe geen ruimte voor een wilskeuze. Vrouwe Justitia is geblinddoekt. Daarentegen is het doen van beweerders de kernactiviteit van een minister. Deze ziet zich geconfronteerd met een maatschappelijk vraagstuk en kiest op basis van zijn ideologie wat hij zal doen. Om daar succesvol in te zijn, moet hij zijn publiek eerst overtuigen van de waarde van zijn ideologie. En volgens de democratische regels van het spel moet hij dat in de volle openbaarheid doen. In de praktijk zie je dat een minister vaak helemaal geen zin heeft om de waarheid van zijn bewering aan te tonen. Dan zet hij taalkundige middelen in en verpakt een beweerder alsof het een verklaarder is. Zie Gerd Leers die zegt: 'Ik zou wel willen, maar ik kan niet anders'. Als Pontius Pilatus wast hij zijn handen in onschuld.
Die omkering van zaken is gevaarlijk. Want de minister bindt zich een blinddoek om en laat de burger over aan de autoriteit van de wet, zonder nog te zien welke schade een olifant aanricht. Het is in eerste instantie de minister die de verantwoordelijkheid draagt voor de porseleinkast. Hij moet in concrete gevallen beoordelen of een wet de bedoelde uitwerking heeft. Zo niet, dan heeft hij een discretionaire bevoegdheid om een uitzondering te maken. Allemaal op basis van wilskeuze. Als hij zich daaraan onttrekt, onttrekt hij zich aan zijn ministeriële verantwoordelijkheid. Een minister die het in een concreet geval laat gebeuren dat het lot van een achttienjarige jongen genadeloos te grabbel wordt gegooid, mist bovendien het vermogen om een aantal stappen vooruit te denken. Die mist dus ook het vermogen om te regeren. Hij doet het niet en hij kan het niet.